Omgaan met je nieuwe grenzen

omgaan met je nieuwe grenzen

Ik kan denk ik wel een boekwerk kan schrijven over het omgaan met de grenzen van je kunnen. Over de zoektocht naar wat je lichaam aankan en daarop je dag in te richten. Ik blijf dit een van de moeilijkste dingen vinden. Maar in plaats van een boek, schrijf ik er vandaag een blogpost over. 🙂

Je grenzen ontdekken

Het binnen je grenzen (proberen te) blijven is iets wat natuurlijk, in meer of minder mate, voor iedereen geldt. Al ben je nog zo gezond, je lichaam heeft nog steeds grenzen. Als je een marathon gaat lopen terwijl je daar nooit voor getraind hebt, zal je ook vrij snel tegen zo’n grens aanlopen. De moeilijkheid van hersenletsel is dat je opeens moet leren dat je grenzen nu veel minder ver liggen. Waardoor je je eigen grenzen soms flink kan overschatten. Waar je vroeger gemakkelijk afspraken kon combineren, of snel even langs een aantal winkels kon gaan, moet je nu steeds kiezen. Een afspraak of een winkel is meer dan genoeg.

Wat normaal voelt, is opeens teveel geworden. Het resultaat is dat je je continu moet afvragen hoe het staat met je energieniveau en hoeveel je nog kan.

Binnen je grenzen blijven

De grote uitdaging is natuurlijk om op tijd te realiseren wanneer je in de gevarenzone komt. Het moment waar je batterij bijna leeg is en je eigenlijk moet rusten. Met de wat grotere activiteiten, zoals uit eten gaan of naar de film gaan, is dit redelijk makkelijk. Dat zijn dingen die zoveel energie kosten, dat ik ze simpelweg niet doe. Als ik het dan echt wil, dan doe ik het eerder op de dag met oordoppen en tussentijdse pauzes, maar dan moet ik ook wel mijn hele weekschema daarop aanpassen.

Voor mij zit de moeilijkheid vooral in de kleinere keuzemomenten. Die helaas ook bijna elke dag weer terug komen. Bijvoorbeeld weten (of voelen) wanneer ik even mijn werk moet onderbreken, of wanneer ik me even van vrienden of familie moet terugtrekken om mijn hoofd een adempauze te geven. Of besluiten wanneer ik nog op de fiets ergens heen kan of wanneer het toch verstandiger is om het openbaar vervoer te nemen. Wat dat betreft is het heel jammer dat je geen batterijindicator van je lichaam hebt. Hoe simpel zou het zijn om in een oogopslag te kunnen zien of je nog iets kan doen, of dat je jezelf even moet opladen.

Wat het denk ik ook lastig maakt, is dat je emoties je denken beïnvloeden (en vice versa). Als ik ergens super enthousiast over ben of vol met adrenaline zit, dan denk ik dat ik gewoon door kan gaan, omdat ik me goed voel. Naderhand voel ik pas hoe het echt met me gaat en hoe ver ik over mijn grenzen ben heengegaan. Het weten waar je grenzen liggen en het zo objectief mogelijk voelen hoe dicht je daarbij zit, blijf ik moeilijk vinden.

Grenzen willen verleggen

Daarbij komt ook nog dat ik mijn hersenen wel wil blijven stimuleren om nieuwe verbindingen te maken. Het concept van neuroplasticiteit geeft mij hoop dat ik in de toekomst meer dingen kan dan nu. Door het nemen van kleine stapjes is het mogelijk om over tijd je grenzen te verleggen. Ik kan nu immers ook al meer dan twee jaar geleden. Maar de vraag is dan natuurlijk wat een ‘klein’ stapje is en hoeveel tijd elk stapje nodig heeft.

Te grote of te snelle stappen, en je loopt het risico dat je je hersenen meer kwaad dan goed doet. Te kleine stappen en het is de vraag of je het herstellend vermogen wel voldoende stimuleert. Dit voelt voor mij als een soort koorddansen boven een ravijn. Ik wil niet vallen en ontdekken dat mijn hersenen ineens minder kunnen, maar ik wil wel de overkant bereiken.

Reacties van je omgeving

Dit zijn vooral interne vraagstukken, maar je hebt natuurlijk ook te maken met mensen in je omgeving. Ik denk dat ik de vragen vanuit de omgeving ruwweg kan verdelen in twee groepen; de vragen uit onbegrip en de vragen uit bezorgdheid.

Vanuit de onbegrip hoek komen vragen als “waarom kan je niet mee?”, “waarom ga je zo vroeg weg?” en “ben je nog niet genezen?”. Hier is duidelijk dat mensen niet weten wat hersenletsel is, geen idee hebben dat het je hele leven beïnvloedt of dat de gevolgen voor iedereen anders zijn. Mensen snappen niet dat je gewoon veel minder kunt en dat je daarmee moet leren leven. Dit soort vragen zijn uiteraard zeer frustrerend. Maar gelukkig krijg ik deze vragen bijna niet van de mensen die voor mij belangrijk zijn.

Ik krijg daarentegen wel veel vragen die uit bezorgdheid voortkomen. Vragen als “zou je dat wel doen?” of “heb je niet liever/is het niet verstandiger dat…?”.  Ik weet wel dat ze het goed bedoelen, maar toch voel ik me dan direct in de verdediging gedrongen. Het voelt namelijk alsof men twijfelt aan mijn kunnen of mijn vermogen om goede keuzes te maken. Ik weet ook niet altijd waar mijn grenzen liggen, maar ik wil mijn hersenletsel niet gebruiken als excuus om dingen niet meer te doen of te proberen. Energie is voor mij een schaarse goed, dus ik denk zeker na over hoe ik het besteed.

Ik weet dat mensen alleen maar mee willen denken, maar ik zou dan toch liever hebben dat ze dat doen door het stellen van een andere vraag. Iets zoals “wat goed dat je dat probeert, kan ik je daarin helpen?” Of “ik snap dat je dat wil, moet je hiervoor nu andere dingen laten?” Dan snap ik dat je mee wilt denken, maar is ook voor mij duidelijker dat je mijn keuze en mogelijkheden respecteert.

Voor mij zit de uitdaging in hoe ik reageer op dit soort vragen. Dit ligt (heel voorspelbaar) voor een groot gedeelte aan hoeveel energie ik nog heb. Maar ook in hoeverre ik inschat dat de ander openstaat om te luisteren. Voor opmerkingen uit bezorgdheid, kan ik in ieder geval vanaf nu naar deze post verwijzen. 🙂

Geef een reactie